De Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen is op 1 januari 2015 in werking getreden. In grote lijnen wijzigt de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen het jeugdbeschermingsrecht in het Burgerlijk Wetboek. Tegelijkertijd is met de Jeugdwet vanaf 1 januari 2015 de structuur van het jeugdstelsel aanpast. Voor een goed begrip van de situatie voor de Pleegzorg vanaf 2015 is daarom informatie over beide wetten belangrijk.
Hieronder wordt in hoofdlijnen uitgelegd wat de relevante bepalingen uit de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen voor Pleegzorg zijn.
Jeugdbescherming en het belang van de jeugdige
Soms lijkt in de jeugdbescherming sprake te zijn van conflicterende belangen. Aan de ene kant zijn er de belangen van de ouders die de plicht en het recht hebben om hun kinderen op hun eigen manier te verzorgen en op te voeden. Aan de andere kant heeft de overheid – in het belang van de jeugdige – de plicht om in te grijpen als de verzorging en opvoeding niet voldoet aan bepaalde minimumvoorwaarden voor een voorspoedige ontwikkeling van de jeugdige. Door de vaak complexe gezinssituaties in de jeugdbescherming is het niet altijd eenvoudig om tot een goede beslissing te komen. Wel staat vast dat, welke afweging ook gemaakt moet worden, bij alle beslissingen het belang van de jeugdige de eerste overweging moet zijn. De Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen zet het recht van een jeugdige op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling en groei naar zelfstandigheid nog meer centraal. Verder moet deze wet knelpunten in de kinderbeschermingswetgeving wegnemen waardoor kinderen zo optimaal als mogelijk beschermd kunnen worden.
Positie van pleegouders
Bij de uitvoering van de jeugdbescherming – ondertoezichtstelling en voogdij – is er, wanneer er sprake is van een uithuisplaatsing, vaak een belangrijke taak weggelegd voor pleegouders. Jeugdigen worden immers bij voorkeur in een pleeggezin geplaatst als zij voor korte of langere tijd niet bij hun ouders kunnen wonen. Er zijn kanttekeningen bij de rechten en de positie van pleegouders bij de uitvoering van deze belangrijke taak. De wijziging van de kinderbeschermingswetgeving kent daarom ook een aantal wijzigingen met betrekking tot de positie van pleegouders.
Belangrijkste onderdelen van de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen voor pleegzorg
1. Aanvulling op blokkaderecht voor pleegouders bij ondertoezichtstelling
Pleegouders hadden al blokkaderecht bij een vrijwillige pleegzorgplaatsing en wanneer de voogdij over hun pleegkind bij een Gecertificeerde Instelling ligt. Wanneer een jeugdige bij een vrijwillige plaatsing langer dan een jaar bij pleegouders woont, kunnen pleegouders gebruik maken van het blokkaderecht. Dit betekent dat een ouder aan de pleegouder(s) moet vragen de jeugdige weer zelf te mogen verzorgen. Stemt een pleegouder hier niet mee in, dan moet de ouder aan de rechtbank toestemming vragen. Zolang er geen toestemming is, kunnen de ouders de jeugdige niet uit het pleeggezin halen. Pleegouders kunnen ook gebruik maken van het blokkaderecht als Bureau Jeugdzorg de voogdij heeft over de jeugdige (als een pleegkind langer dan een jaar bij pleegouders woont). Het blokkaderecht geldt niet bij een ondertoezichtstelling.
Met ingang van 2015 verandert de positie van pleegouders in geval bij een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. In die situaties moet de Gecertificeerde Instelling verplicht toestemming vragen aan de rechter voor de beëindiging van een plaatsing in het pleeggezin. De plaatsing moet ten minste een jaar hebben geduurd. In die termijn van een jaar telt ook de eventuele verblijfsduur vóór de ondertoezichtstelling mee (als een jeugdige al voor de ondertoezichtstelling bij deze pleegouder(s) woonde).
2. Pleegouders als belanghebbende
Pleegouders die ten minste een jaar een jeugdige als behorende tot hun gezin hebben verzorgd en opgevoed, worden automatisch aangemerkt als belanghebbende. Dit houdt in dat zij een wettelijk spreekrecht hebben in procedures bij de rechter.
3. Geschillenregeling
Pleegouders en Pleegzorg organisaties krijgen de mogelijkheid om geschillen in het kader van de uitvoering van de ondertoezichtstelling voor te leggen aan de rechter. Hiervoor moet een verzoekschriftprocedure worden gestart waarbij vertegenwoordiging door een advocaat verplicht is. Hiermee wordt een drempel ingebouwd, zodat niet ieder klein geschil aan de rechter zal worden voorgelegd. De rechter heeft de vrijheid om concreet vast te stellen welke oplossing of regeling het best het belang van alle betrokkenen, in het bijzonder die van de minderjarige, dient. Van de geschillenregeling zijn geschillen rondom gedragingen die vallen onder het klachtrecht uitgesloten. Over deze gedragingen kan een klacht worden ingediend bij een klachtencommissie.
4. Verzoek tot ondertoezichtstelling door pleegouders
Het uitgangspunt in de wetgeving is dat de Raad voor de Kinderbescherming een verzoek tot ondertoezichtstelling indient. Daarnaast is het Openbaar Ministerie (OM) hiertoe bevoegd. Indien de Raad voor de Kinderbescherming niet van plan is zo’n verzoek in te dienen, kan een pleegouder, die de jeugdige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, ook een dergelijk verzoek indienen.
5. Verzoek tot verlengen ondertoezichtstelling door pleegouders
Indien de Gecertificeerde Instelling geen verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling indient, is een pleegouder, die de jeugdige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, bevoegd tot het doen van een dergelijk verzoek.
6. Verzoek tot beëindiging of wijziging uithuisplaatsing door pleegouders
Een pleegouder, die de jeugdige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, kan wanneer omstandigheden wijzigen de Gecertificeerde Instelling verzoeken:
a. de uithuisplaatsing te beëindigen;
b. de duur ervan te bekorten;
c. af te zien van een wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige.
Op verzoek van de pleegouder kan de rechter de machtiging geheel of gedeeltelijk intrekken of de duur ervan bekorten.
7. Verzoek gezagsbeëindigende maatregel door pleegouders
Pleegouders die tenminste een jaar voor een jeugdige zorgen, kunnen een verzoek tot een gezagsbeëindigende maatregel indienen bij de rechter. Dit kan alleen indien de Raad voor de Kinderbescherming niet overtuigd is dat een gezagsbeëindigende maatregel nodig is, omdat de ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing bij de pleegouders voldoende waarborging biedt voor het onbedreigd opgroeien van de jeugdige.
8. Verrichten rechtshandeling ten behoeve van pleegkind
De rechter kan bij een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing bepalen dat het gezag gedeeltelijk wordt uitgeoefend door de Gecertificeerde Instelling. Het gaat om de aanmelding bij een school, het geven van toestemming voor een medische handeling en het doen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning. Deze onderdelen van het gezag kunnen formeel niet naar pleegouders worden overgeheveld. De Gecertificeerde Instelling kan de pleegouders wel machtigen om het gezag namens hen uit te oefenen. De Gecertificeerde Instelling machtigt in die gevallen de pleegouders om bepaalde rechtshandelingen ten behoeve van de jeugdige zelfstandig te verrichten. De Gecertificeerde Instelling kan deze machtiging te allen tijde intrekken.
9. Gezagsbeëindigende maatregel vervangt ontheffing en ontzetting
De ontheffing en ontzetting van het ouderlijk gezag verdwijnen en maken plaats voor de gezagsbeëindigende maatregel. De grond voor deze nieuwe maatregel is in de eerste plaats dat de jeugdige zodanig opgroeit dat zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een voor de jeugdige aanvaardbare termijn. In de tweede plaats is misbruik van gezag grond voor de gezagsbeëindigende maatregel. De voorwaarde voor gezagsbeëindiging is dus niet dat de jeugdige bepaalde tijd onder toezicht heeft gestaan. Dit laatste is nu de meest gebruikte grond voor een gedwongen ontheffing.
Pleegzorg organisatie als informant
Een Pleegzorg organisatie kan de griffie van de rechtbank vragen als informant aangemerkt worden om zo haar zienswijze in een casus kenbaar te maken.